Nascholing voor en door zorgprofessionals
Een wereld vol praktijkgerichte (geaccrediteerde) leeroplossingen en vakinformatie. Samen voor goede zorg!
Hoe werkt deze Academy?
Nascholing voor zorgprofessionals
Gesorteerd op nieuw - oud
Om een behandeling met clozapine te optimaliseren en om beslissingen met betrekking tot de dosering tijdens de behandeling te ondersteunen, wordt geadviseerd concentraties (spiegels) van clozapine te meten. Deze spiegels dienen op de juiste manier geïnterpreteerd te worden. Hiervoor is het belangrijk om te weten waarop de referentiewaarden gebaseerd zijn en waarin twaalfuurs- en dalspiegels van elkaar kunnen verschillen in geval van eenmaal daags doseren. In dit nascholingsartikel wordt dieper ingegaan op de basale farmacokinetiek van orale geneesmiddelen, de farmacokinetiek van clozapine, spiegelbepalingen van clozapine, het referentiegebied en de valkuilen bij het interpreteren hiervan. Als laatste wordt de mogelijke waarde van AUC-bepalingen bij de behandeling met clozapine besproken.
Respiratoire ondersteuning is essentieel in de behandeling van prematuren vanwege hun onderontwikkelde longen, tekort aan surfactant en onvoldoende uitgerijpte ademhalingsregulatiesysteem. Het voorkomen van de noodzaak tot invasieve beademing is de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden waardoor niet-invasieve respiratoire ondersteuning tegenwoordig de eerste keus is. Vanaf de eerste ademhaling tot het moment van staken van de ondersteuning zijn er verschillende mogelijkheden om deze ondersteuning te geven. In dit artikel worden de fysiologische principes, het beschikbare bewijs voor de effectiviteit en de bijwerkingen besproken van de meest gebruikte vormen van niet-invasieve ademhalingsondersteuning bij prematuren: nasale continue positieve luchtwegdruk, nasale high flow en nasale low flow met 100% zuurstof. Daarnaast wordt ingegaan op het afbouwen van de ondersteuning, zuurstoftherapie in de thuissituatie en het gebruik van saturatieprofielen voor het afbouwen van deze ondersteuning.
Na het plaatsen van implantaten en suprastructuren is periodieke nazorg noodzakelijk. De belangrijkste complicaties zijn ontsteking van het peri-implantaire weefsel, al dan niet in combinatie met botafbraak, en een kapotte of slecht functionerende suprastructuur. Bij elke periodieke controle wordt met diagnostische middelen en klinische parameters bekeken in welk van de drie nazorgprotocollen de patiënt het best ondergebracht kan worden. Iemand die een acute of recidiverende peri-implantitis heeft, dient niet in een nazorg- maar in een behandelprotocol geplaatst te worden. De protocollen bestaan uit een aantal vaste onderdelen, zoals het optimaliseren van de mondhygiëne, het controleren van de gezondheid van de peri-implantaire weefsels, en het nalopen en onderhouden van de prothetische constructie. Als er bij het doorlopen van het protocol problemen worden gesignaleerd, kan er tijdig actie worden ondernomen. Daardoor gaat er van nazorgprotocollen ook een preventieve werking uit.
Peri-implantaire mucositis is te genezen als de patiënt gemotiveerd is om zijn mond dagelijks schoon te houden en de aangebrachte prothetische voorzieningen hiervoor geen belemmering zijn. Peri-implantitis is echter tot op de dag van vandaag moeilijk te behandelen. Het tot staan brengen van de ontsteking is veelal het maximaal haalbare behandelresultaat. Dit komt doordat het zelfs met een chirurgische benadering onzeker is of we het ruwe implantaatoppervlak voldoende kunnen decontamineren. Op grote schaal wordt onderzoek gedaan naar botregeneratie en re-osseointegratie. De resultaten ervan zijn echter wisselend. Patiënten die met succes voor peri-implantitis behandeld zijn, belanden daarom levenslang in het nazorgprotocol voor peri-implantitis.
Nazorgprotocollen voor patiënten met implantaten zijn niet eensluidend. Er is vooral discussie over de behandelfase van de diverse protocollen. Om tot een wetenschappelijk onderbouwde behandelaanpak te komen is nog veel klinisch onderzoek nodig.
Voor veel patiënten met kanker zijn de vooruitzichten de afgelopen jaren verbeterd, onder andere door de komst van nieuwe geneesmiddelen. De keerzijde is dat deze nieuwe geneesmiddelen bijna altijd gepaard gaan met bijwerkingen die de kwaliteit van leven van patiënten nadelig kunnen beïnvloeden. Bovendien drukken nieuwe oncologische geneesmiddelen steeds zwaarder op zorgbudgetten, omdat ze erg kostbaar zijn. Dit kan leiden tot verdringing van andere zorg.
Om bijwerkingen te verminderen en de uitgaven aan geneesmiddelen te beperken, is het belangrijk oncologische middelen zo slim mogelijk te gebruiken. Vragen over optimaal gebruik komen echter doorgaans niet aan bod in registratiestudies. Doelmatigheidsonderzoek kan dergelijke vragen wel beantwoorden. Aan de hand van een Nederlands voorbeeld, de SONIA-studie, laten we in dit artikel de potentie zien van dit type onderzoek. Om de oncologische zorg in de toekomst effectief én toegankelijk te houden, zijn nieuwe doelmatigheidsonderzoeken essentieel en Nederland kan hierin een voortrekkersrol vervullen.
Afname in tweede behandeling met androgeen receptor-targeted therapie | Effectiviteit en veiligheid van daprodustat vs. darbepoëtine alfa bij behandeling van anemie bij chronische nierinsufficiëntie
De oorzaken van anemie zijn veelzijdig en vragen om goede diagnostiek. De meest voorkomende klachten zijn vermoeidheid, algehele malaise, duizeligheid en bleekheid. De incidentie van anemie in de huisartsenpraktijk is 8,6 per 1000 patiënten per jaar, waarbij in de helft van de gevallen sprake is van ijzergebreksanemie. Hoewel anemie voorkomt in alle leeftijdscategorieën, ook bij zwangeren en kinderen, stijgen de incidentie en prevalentie met de leeftijd. Bij 25% van de 85-plussers is anemie aanwezig. Uit onderzoek blijkt dat de gevolgen van anemie groot zijn. Anemie kan leiden tot afhankelijkheid, cardiovasculaire aandoeningen, vallen, verhoogde mortaliteit, mentale problemen en een verminderde kwaliteit van leven. De gevaren van anemie bij ouderen worden nog niet altijd onderkend.