Nascholing voor en door zorgprofessionals
Een wereld vol praktijkgerichte (geaccrediteerde) leeroplossingen en vakinformatie. Samen voor goede zorg!
Hoe werkt deze Academy?
Nascholing voor zorgprofessionals
Gesorteerd op nieuw - oud
Cardiale betrokkenheid is een frequent voorkomende complicatie van erfelijke of verworven neuromusculaire aandoeningen, vooral als het gaat om primaire spierziekten. Vaak betreft het een cardiomyopathie met hypertrofische of gedilateerde kenmerken, maar andere morfologische vormen alsook ritme- en geleidingsstoornissen kunnen in de loop van de ziekte ontstaan. Screening naar cardiale betrokkenheid gebeurt meestal middels ECG en echo van het hart. Aanvullend kan een MRI met contrast inzicht geven in weefselkarakteristieken waaronder fibrosevorming. Het voorkomen van cardiale afwijkingen verschilt per neuromusculaire aandoening in frequentie en aard van de hartbetrokkenheid. Dit artikel geeft een overzicht van neuromusculaire aandoeningen waar cardiale betrokkenheid het meest uitgesproken is. Het tijdig herkennen en behandelen van een cardiomyopathie bij een neuromusculaire aandoening is van groot belang om morbiditeit en mortaliteit te verminderen. Nieuwe technieken om de pathogenese van cardiomyopathieën bij neuromusculaire aandoeningen beter te begrijpen, te behandelen en te voorkomen zullen in de toekomst tot een meer gepersonaliseerde en precieze behandelstrategie leiden.

De duim is onmisbaar bij dagelijkse activiteiten zoals schrijven, potten opendraaien en aan- en uitkleden. Pijn aan de duim kan hierbij een grote belemmering vormen. Wanneer een patiënt zich presenteert met pijn in de duimregio, is het belangrijk om verschillende differentiaaldiagnosen te overwegen, omdat iedere aandoening weer een ander behandelbeleid maar ook re-integratiebeleid kan vragen. De aandoeningen kunnen los van elkaar bestaan, maar ook gecombineerd voorkomen. Dit artikel gaat in op het ontstaan van de meest voorkomende duimaandoeningen en beschrijft de relevante anatomie.

Hoewel kinderen met een tracheacanule een zeldzaam fenomeen zijn, worden ze in de derdelijnszorg nog relatief vaak gezien.

Alhoewel groepstherapie voor cliënten heel goed uitvoerbaar is, zorgen extra voorbereiding en uitleg voor een beter en sneller resultaat. Individuele behandeling is soms al ‘vreemd’ voor cliënten, voor groepstherapie geldt nog wat meer. Het is niet meteen voor elke groepstherapiecliënt duidelijk wat de meerwaarde is van meerdere cliënten bij elkaar en hoe dat leren van elkaar precies werkt. Een heldere organisatie van de therapiegroep vooraf is de basis van die voorlichting en voorbereiding. In het eerste artikel van dit tweeluik heb ik beschreven hoe belangrijk het is een therapiegroep voor de start zo helder, concreet en doelgericht mogelijk vooraf te organiseren. Ik noemde dat Stap 1 ‘De groep op papier’. In dit tweede artikel bespreek ik Stap 2: de cliënten individueel selecteren en voorbereiden, gevolgd door de werkelijke start van de groep. Dit is een ‘momentum’ dat de groepstherapeut kan gebruiken om de therapiegroep extra vaart en richting te geven.

Beroepsziekten komen frequent voor en de ziektelast door risicofactoren in werk lijkt zelfs nog hoger dan de ziektelast door overgewicht. Daarnaast is deze ziektelast ongelijk verdeeld. Ook persoonsgebonden factoren spelen een belangrijke rol bij de relatie tussen de blootstelling aan risicofactoren in werk en het ontstaan van beroepsziekten. Deze persoonsgebonden factoren worden vaak niet meegewogen, terwijl er wel argumenten zijn om de individuele gevoeligheid en blootstelling in samenhang te beoordelen. Voordat de bedrijfsarts of arboprofessional een preventief advies kan geven is het essentieel om te weten in hoeverre de adviezen effectief zijn en in hoeverre deze adviezen ook in de praktijk kunnen worden opgevolgd. Kortom: ‘Als het werk het probleem is, is een behandeling niet de oplossing!’

Tranexaminezuur wordt veelvuldig toegepast in de directe behandeling van patiënten volgend op een letsel. Bij patiënten met hersenletsel zijn inmiddels meerdere studies verricht naar het nut van deze toepassing, met wisselende aanbevelingen. Bij patiënten met mild (GCS 13-15) of matig (GCS 9-12) traumatisch hersenletsel lijkt er een zinvol effect te bestaan bij het geven van tranexaminezuur. Bij ernstig hersenletsel is dit onzeker, vooral als dit geïsoleerd ernstig hersenletsel betreft. Er zijn zelfs observationele data die het gebruik in dat geval juist zouden afraden. Voor de algemene traumapopulatie geldt dat de aanbevelingen wisselend zijn, waarbij in alle studies moet worden opgemerkt dat het aantal te behandelen patiënten om één gunstig effect te bewerkstelligen hoog is. Tot slot geldt ook voor tranexaminezuur dat er negatieve bijwerkingen kunnen optreden.