Nascholing voor en door zorgprofessionals
Een wereld vol praktijkgerichte (geaccrediteerde) leeroplossingen en vakinformatie. Samen voor goede zorg!
Hoe werkt deze Academy?
Nascholing voor zorgprofessionals
Gesorteerd op nieuw - oud
Diana Delnoij is wetenschapp er en beleidsmaker. Ze speelt al sinds het ontstaan een hoofdrol in het kwaliteitsprogramma van het Zorginstituut Nederland. Dit programma – bekend als ‘het kwaliteitsinstituut’ – heeft zich tot doel gesteld de kwaliteit van de Nederlandse gezondheidszorg te verbeteren, onder andere door betrokken partijen in de zorg te helpen bij kwaliteitsvraagstukken, en patiënten toegang te geven tot informatie over de kwaliteit van geleverde zorg.
Het syndroom van Korsakov is een aandoening die forse beperkingen kan meebrengen. Intensieve zorg en begeleiding zijn dan noodzakelijk, waarbij het van belang is dat deze aansluiten bij de zorgvragen van de cliënt. Kennis over het ziektebeeld is belangrijk om de zorgvragen goed te begrijpen. Dit artikel gaat in op oorzaken en gevolgen van het syndroom van Korsakov en geeft de lezer inzicht in de problemen die mensen met het syndroom wel en vooral niet ervaren. Ook biedt het artikel een aantal adviezen met betrekking tot de omgang met mensen met het syndroom van Korsakov.
Er is een specifieke behandelvorm ontwikkeld voor patiënten met een chronische depressie: het Cognitive Behavioral Analysis System of Psychotherapy (CBASP). Deze behandeling wordt in het Universitair Psychiatrisch Centrum van het UMC in Groningen gegeven. De verpleegkundige discipline speelt hierin een belangrijke rol. De verpleegkundigen zijn opgeleid als cognitief-gedragstherapeutisch werkers en voeren gezamenlijk met een gezondheidszorgpsycholoog de groepsbehandeling uit. Daarnaast werken zij aan de randvoorwaarden om deze behandeling vorm te geven. In het nazorgtraject, dat uit individuele gesprekken bestaat, nemen zij ook de zorg voor een deel van de patiënten op zich. In dit artikel wordt een korte uitleg gegeven over de CBASP-methode.
Colitis ulcerosa is een chronische darmziekte, die samen met de ziekte van Crohn valt onder de noemer IBD (irritable bowel diseases). Colitis ulcerosa kenmerkt zich door buikpijn, diarree, toegenomen ontlastingsfrequentie, bloed en slijm bij de ontlasting, verminderde eetlust en afvallen. Deze klachten hoeven echter niet allemaal aanwezig te zijn. In dit artikel wordt de casus van Anne, een vrouw van 27 jaar met colitis ulcerosa, volgens een aantal diagnostische stappen besproken. Er wordt onder andere ingegaan op de classificatie van colitis ulcerosa en de daarop gebaseerde behandeling.
Hodgkinlymfoom is een zeldzame vorm van lymfklierkanker; jaarlijks worden er ongeveer 450 mensen met de ziekte gediagnosticeerd. De mediane leeftijd bij diagnose is 25-30 jaar, er wordt een tweede piek bij 55 jaar gezien. De meeste patiënten presenteren zich met een pijnloze, vergrote lymfklier in de hals. Minder dan een derde van hen heeft bijkomende algemene klachten (B-symptomen) zoals overvloedig nachtzweten, ongewenst gewichtsverlies, onbegrepen koorts of heeft lokale klachten door de vergroting van lymfklieren. De diagnose wordt gesteld aan de hand van een lymfklierbiopt, stadiëring van de ziekte vindt plaats door het verrichten van een PET-CT-scan (positronemissietomografie-computertomografie) De behandeling is afhankelijk van het stadium van de ziekte en bestaat uit chemotherapie alleen of een combinatie van chemo- en radiotherapie. Tegenwoordig geneest 80-90% van de patiënten. Overlevers hebben door de behandeling een verhoogd risico op late effecten zoals onvruchtbaarheid, vervroegde menopauze, vermoeidheid en psychische aandoeningen, secundaire maligniteiten, cardiale aandoeningen en schildklierafwijkingen.
Placebo’s zijn bekend door hun inactieve of ‘fake’ karakter en als controle-arm in placebogecontroleerde trials. De laatste jaren is er groeiende belangstelling voor het placebo-effect omdat het niet alleen een belangrijke rol speelt in trials, maar ook inzicht geeft in de aspecifieke effecten van medisch handelen in de dagelijkse praktijk. Er zijn verschillende factoren die verantwoordelijk zijn voor het placebo-effect en die de grootte ervan kunnen beïnvloeden, zoals het natuurlijke ziektebeloop, regressie naar het gemiddelde, methodologische bias, verwachtingen en conditionering. Bij kinderen is het placebo-effect vaak groter, wat wordt toegeschreven aan een grotere leercapaciteit van kinderen in vergelijking met volwassenen, hun grotere suggestibiliteit en de hoge verwachtingen van ouders. Recent neurofysiologisch onderzoek laat zien dat polymorfismen in neurotransmitters het placebo-effect mediëren, waardoor het op termijn mogelijk wordt de effectiviteit van trials te verhogen door patiënten te selecteren met een lage placeborespons.