Nascholing voor en door zorgprofessionals
Een wereld vol praktijkgerichte (geaccrediteerde) leeroplossingen en vakinformatie. Samen voor goede zorg!
Hoe werkt deze Academy?
Nascholing voor zorgprofessionals
Gesorteerd op nieuw - oud
Het is een pijnlijk contrast: terwijl zorgverleners in sommige delen van de wereld met een schrijnend tekort aan medische
hulpmiddelen kampen, worden in rijke landen jaarlijks talloze ongebruikte en volledig functionele hulpmiddelen vernietigd. Deze verspilling, voortkomend uit strikte regelgeving en commerciële belangen, wordt vaak als onvermijdelijk beschouwd. Maar is dat ook echt zo?
Farmacogenetica is al jaren in opkomst en wordt door sommigen gezien als hét hulpmiddel voor geïndividualiseerde zorg. Ook de zogenoemde DNA-medicatiepas is al meerdere keren in het nieuws geweest. Op basis van DNA-onderzoek kan een persoonlijk medicatieadvies worden gegeven. Zo kan een dosering worden aangepast, of kan er worden gekozen voor een ander geneesmiddel om bijvoorbeeld ernstige bijwerkingen te voorkomen. De uitkomst van het DNA-onderzoek wordt vermeld op een pas die de patiënt na het onderzoek krijgt en die bij het bezoek aan arts en apotheker kan worden gedeeld. Maar hoe nuttig is zo’n DNA-medicatiepas nu precies? En waar kun je die dan precies voor gebruiken? In dit artikel belichten we kort de achtergrond van farmacogenetica, hoe het nu al wordt toegepast in de zorg voor volwassenen, en in hoeverre het toepasbaar is in de kindergeneeskundige praktijk.
Infectieuze aortitis is een onderbelichte en levensbedreigende aandoening die vooral op hogere leeftijd voorkomt. Risicofactoren zijn een immuungecompromitteerde status, diabetes en pre-existente vaatschade zoals atherosclerose of stentplaatsing. Pathofysiologisch zijn er vier verschillende routes van ontstaan: innesteling van bacteriën vanuit de bloedbaan, doorbraak van een nabijgelegen infectie, septische embolieën en accidentele enting van bacteriën in de vaatwand (directe inoculatie genoemd). Een CT-angiografie of PET/CT is de voornaamste techniek om een aortitis in beeld te brengen. Afname van bloed- en weefselkweken behoort tot de standaarddiagnostiek, waarbij ook serologie en PCR-diagnostiek ingezet kunnen worden. De behandeling is meestal tweeledig en bestaat uit antimicrobiële therapie in combinatie met chirurgische interventie. Empirische antibiotica worden gericht op de meest voorkomende verwekkers en kunnen bij specifieke risicofactoren uitgebreid worden. Chirurgisch interveniëren betreft van oudsher een open reconstructie en débridement, maar tegenwoordig wordt ook regelmatig gekozen voor endovasculaire interventies. Complicaties als aneurysmavorming, -ruptuur en sepsis zorgen voor een hoog mortaliteitsrisico.
Splanchnicustrombose is een complexe aandoening met een groot risico op morbiditeit en mortaliteit, zowel door de trombose zelf, het sterk verhoogde risico op bloedingscomplicaties onder antistollingsbehandeling, als de eventueel onderliggende aandoening. De behandeling van splanchnicustrombose vindt plaats door middel van antistolling, al dan niet in combinatie met een radiologische of chirurgische interventie. In dit nascholingsartikel worden de verschillende diagnostische methodes om splanchnicustrombose vast te stellen besproken, en wordt ingegaan op de behandeling met trombolytica als last resort. Het betreft een selecte groep met ernstige gevallen van acute splanchnicustrombose waarbij er levensbedreigende complicaties, zoals darmischemie en leverfalen, optreden en de conventionele therapie gefaald heeft of technisch onmogelijk is. We geven een overzicht van de relevante (inter)nationale richtlijnen en evalueren zowel de literatuur waarop deze richtlijnen (ten dele) gebaseerd zijn, als de literatuur die we vonden via een systematische search. In lijn met een deel van de richtlijnen concluderen we dat trombolyse kan worden overwogen bij een selecte groep patiënten. Hoewel er geen consensus is over het type trombolyse, de dosis en de toedieningsduur proberen we op basis van de beschikbare literatuur een relatie met de uitkomsten te beschrijven. Een multidisciplinaire benadering, met betrokkenheid van vasculaire, chirurgische, MDL-en interventieradiologische expertise, is essentieel voor een succesvolle behandeling.
Klassieke psychedelica, zoals LSD en psilocybine, zijn stoffen die momenteel illegaal zijn, maar door personen gebruikt worden vanwege hun bewustzijnsveranderende effecten of als zelfmedicatie voor bepaalde psychiatrische stoornissen zoals depressie. Jaren geleden vonden de eerste wetenschappelijke psychedelicastudies plaats en werd het potentieel in een therapeutische context al onderstreept. Door een samenloop van omstandigheden kwam het onderzoek tot stilstand, maar
sinds een jaar of tien is de draad weer opgepakt en blijken de eerste resultaten veelbelovend. Bestudeerde indicaties tot nu toe zijn middelengebruiksstoornis, primaire of secundaire angststoornis, posttraumatische stoornis, depressie en obsessief-compulsieve stoornis. In de komende jaren zal uit aanvullend bewijs het therapeutisch potentieel van deze middelen moeten
blijken en dan zullen ze wellicht ook toegevoegd worden aan het arsenaal van middelen die ingezet kunnen worden om de mentale gezondheid van patiënten te vergroten.
Iedereen is kwetsbaar voor misinformatie. Deze kwetsbaarheid betreft niet alleen (ouders van) patiënten maar ook onszelf. Of het nu gaat om foutieve of niet reproduceerbare wetenschappelijke publicaties, of om nieuwsberichten over een uitbraak van bedwantsen in de metro van Parijs. Vatbaarheid voor misinformatie wordt bepaald door verschillende factoren. Denk hierbij aan angst, (bijvoorbeeld voor bijwerkingen), iemands identiteit (met welke groep identificeer ik mij, welke waarden en normen passen hierbij?), sociale exclusie (doe ik gelijkwaardig mee?), vertrouwen (hebben (overheids)instanties het goed met mij voor?) en politieke context (polarisatie in de samenleving vergroot mogelijk de gevoeligheid voor misinformatie).
Misinformatie, desinformatie, en nepnieuws vormen een probleem in de maatschappij, iets wat wij als zorgverleners ook in de spreekkamer bemerken. Deze vormen van misleidende en onjuiste informatie kunnen tot onrust en onzekerheid leiden bij (ouders van) patiënten, met potentieel schadelijke gevolgen. Het gebruik van sociale media zorgt voor snelle verspreiding van desinformatie en nepnieuws. Door de veelheid aan informatie en het selectief aanbieden van berichten door het gebruik van algoritmen is misinformatie steeds moeilijker te herkennen. Daarnaast zijn mensen eerder geneigd informatie te onthouden die ze vaker hebben gehoord en waar ze dus vertrouwd mee zijn (illusoire waarheidseffect).
Het is belangrijk dat wij als kinderartsen weten wat onze eigen overtuigingen zijn én wat die van onze patiënten, vooral als die overtuigingen in conflict komen met elkaar en het belang van het kind. Door kritisch te blijven en nieuwsgierig naar waar berichtgeving vandaan komt, en door op feiten gebaseerde informatie te geven, kunnen we desinformatie in de spreekkamer weerleggen (debunken) en ouders en patiënten alert maken op hoe zij nepnieuws kunnen herkennen (prebunken). Door de zorgen van mensen te erkennen en serieus te nemen zullen ze meer openstaan voor een gesprek hierover.