Physios
Praktijkgerichte nascholing voor de fysiotherapeuten
Wil je toegang tot alle artikelen, video's en nascholing van Physios?
Abonneer nu!
Alle collecties van Physios
Gesorteerd op nieuw - oud
Bekkenklachten komen veelvuldig voor in de fysiotherapeutische praktijk. Bekkenklachten staan bekend als hardnekkig en behandelingsresistent. Met een gericht oefenprogramma zijn bekkenklachten echter uitstekend te behandelen. Het Spine & Joint Centre (SJC) heeft vanaf 1996 een succesvol oefenprogramma ontwikkeld als onderdeel van een revalidatieprogramma voor ernstige therapieresistente pijnpatiënten. Aanvankelijk is dit programma bedoeld voor bekkenpijn en daarna ook voor rug- en nekklachten. In afgeleide vorm kan dit oefenprogramma worden toegepast in de eerste lijn. Zo’n programma moet dan wel aan een aantal specifieke voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden betreffen niet alleen de volgorde van de te nemen stappen, maar vooral ook de wijze waarop de oefeningen worden uitgevoerd. De opbouw van het oefenprogramma voor bekkenklachten volgens de SJC-visie wordt in dit artikel nader uiteen gezet.
Deze casus sluit aan op een eerder in Physios verschenen artikel over hoofdpijn vanuit fysiotherapeutisch perspectief. Dat artikel verdiept zich in de beroepsspecifi eke invulling van het diagnostische proces en het behandelproces voor de fysiotherapeut. Patiënten met hoofdpijn komen vaak in de praktijk van de fysiotherapeut en/of manueeltherapeut. Het is daarom belangrijk dat de fysio- of manueeltherapeut kan screenen op rode vlaggen, en de veelvoorkomende hoofdpijntypen migraine, tension type hoofdpijn en cervicogene hoofdpijn kan diagnosticeren. Patiënten met tension type hoofdpijn en met cervicogene hoofdpijn zijn goed behandelbaar door fysiotherapeuten en/of manueeltherapeuten die daar specifieke relevante nascholing voor gevolgd hebben. Anders is verwijzing naar een collega noodzakelijk om te zorgen dat deze patiënten de best mogelijke zorg krijgen.
Dit artikel beschrijft de meest voorkomende gesloten vingerletsels waar de algemene fysiotherapeut mee in aanraking kan komen. Het doel is een beknopt overzicht geven van de diverse pathologieën en directe handvatten bieden voor de diagnostiek. Hiermee kan de fysiotherapeut weloverwogen bepalen of het klinisch beeld door een gespecialiseerde professional (handtherapeut en/of handchirurg) moet worden gezien om genuanceerde diagnostiek mogelijk te maken. Het is belangrijk om onderscheid te kunnen maken tussen relatief onschuldig letsel en letsels met (ernstige) gevolgen. Uiteindelijk kunnen diagnostische missers leiden tot een pijnlijke, instabiele deformiteit van de vinger, met chronische klachten en forse beperkingen in het dagelijks functioneren als gevolg.
Reumatoïde artritis en axiale spondylartritis zijn veelvoorkomende reumatische aandoeningen. Onbehandeld veroorzaken deze ziekten door ontstekingen van gewrichten pijn en bewegings beperkingen. Daarnaast hebben mensen met deze ziekten een verhoogd risico op cardiovasculaire aandoeningen. In de behandeling, die in eerste instantie medicamenteus is, speelt oefentherapie een belangrijke rol. Er is voldoende wetenschappelijk bewijs dat aantoont dat oefentherapie effectief is in het verbeteren van conditie, kracht, mobiliteit en functioneren. Aan de hand van een gestandaardiseerd assessment wordt een geïndividualiseerd oefenprogramma opgesteld, waarbij gebruik wordt gemaakt van functionele training aangepast aan individuele therapiedoelen. Daarnaast is het bevorderen van zelfstandige lichamelijke activiteit een aandachtspunt in de oefentherapeutische behandeling van mensen met deze ziekten.
Dit artikel bespreekt de uitgangspunten en resultaten van de Coach2Move-strategie voor fysiotherapie op maat bij kwetsbare ouderen. De Coach2Move-strategie kent zeven uitgangspunten en is zowel een economisch aantrekkelijke als werkzame behandeling voor kwetsbare ouderen met mobiliteitsproblemen. Uiteraard is vervolgonderzoek nodig. Een procesanalyse heeft laten zien dat het implementeren van een dergelijke complexe strategie moeilijk is en zorgvuldig plaats moet vinden. Implementatieonderzoek is daarom nodig voor de strategie op grote schaal uitgerold kan worden.
In de praktijk wordt biofeedback regelmatig ingezet bij de behandeling van somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK). Patiënten die behandeld worden met deze techniek ervaren regelmatig minder klachten, maar de vraag is hoe dat komt. Het is de vraag of de afname van de klachten (de klinische effectiviteit) wel een gevolg is van het specifieke element van biofeedback, namelijk het leren herkennen en controleren van de fysiologische maat waar de behandeling op gericht is. Dat de behandeling helpt, zou namelijk ook door andere, niet-specifieke elementen kunnen komen, zoals aandacht en de verwachting dat het zal helpen. Dit artikel gaat in op de vraag of respiratoire en autonome biofeedback niet alleen ‘helpt’ maar ook ‘werkt’ bij SOLK, dus of er specifieke therapiefactoren aan te wijzen zijn.