Physios
Wil je toegang tot alle artikelen, video's en nascholing van Physios?
Abonneer nu!
Alle collecties van Physios
Gesorteerd op nieuw - oud
Begrip van de huidige inzichten in de werking van zenuwstelsel, spiervezels en het structurerende bindweefsel levert een denkkader voor de fysiotherapeutische praktijk. Het nauwkeurig afstemmen van motorische activatie en de verdeling van krachten in ketens van spiervezels en bindweefselstructuren pleit voor het oefenen van totaalpatronen. Revalidatie, oefentherapie en training kunnen met deze principes functioneel worden gestructureerd.
Tegenwoordig beseffen steeds meer hulpverleners dat het de eigen innerlijke geneeskracht van de patiënt is die in de therapie de doorslag geeft. Placebo-effecten ontstaan wanneer een hulpverlener deze vaak sluimerende geneeskracht opwekt en aan het werk zet. Voor het succesvol stimuleren van de geneeskracht zijn de gewekte verwachtingen, het ontstane vertrouwen in de genezer en diens reputatie van groot belang. Maar ook verbale en nonverbale communicatie heeft invloed op de mate van interne of externe attributie van geneeskracht. Dit besef heeft vergaande implicaties voor de medische en paramedische praktijk. Overtuigingen van hulpverlener en patiënt over het zelfgenezend vermogen zijn bepalend voor het optreden van placebo- dan wel nocebo-effecten. Er worden aanbevelingen gegeven om uw placebo-effect te vergroten.
Het gebruik van cryotherapie is een wel geaccepteerde en veelvuldig toegepaste methode bij de behandeling van acute wekedelenletsels zoals enkeldistorsies en spierrupturen. De vraag in deze studie is of in de medische literatuur bewijs te vinden is om deze behandelwijze te ondersteunen.
Een afwijkende positie en/of kinesie van de scapula kan bijdragen aan het ontstaan en instandhouden van schouderklachten zoals glenohumerale instabiliteit en het impingementsyndroom. Een goed gepositioneerde scapula zorgt voor behoud van de subacromiale ruimte, een goed contact in het glenohumerale gewricht en optimale functie van de aanhechtende musculatuur. Bij schouderpathologie blijkt vooral de functie van de m. serratus anterior verminderd te zijn. Dit kan resulteren in verminderde opwaartse rotatie en/of posterior tilt en onvoldoende controle van de scapula. Het is niet duidelijk of deze bewegingsafwijkingen de oorzaak dan wel het gevolg zijn van schouderpathologie. Alleen door klinisch redeneren op patiëntniveau is het mogelijk een hypothese op te stellen over de waarde van vastgestelde bewegingsstoornissen en daarmee de aard van zinvolle interventies.
Fysiotherapeuten hebben de vaardigheid om epidemiologische informatie (al dan niet vervat in richtlijnen), patiëntspecifieke gegevens (impliciete voorkeuren van de patiënt) en tal van organisatorische randvoorwaarden te integreren. Van de fysiotherapeut wordt verwacht dat hij deze heterogene gegevens ordelijk weegt, rangschikt en integreert ter onderbouwing van zijn klinische beslissing. Steeds gaat het om het speuren naar de best mogelijke onderbouwing van klinische beslissingen. Uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van de individuele fysiotherapeut. Het verwijt dat evidence-based medicine de fysiotherapie reduceert tot kookboekfysiotherapie wordt ontkracht.