Praktische Pediatrie
Praktijkgerichte nascholing voor kinderartsen
Een hoogwaardig Nederlandstalig nascholingstijdschrift in combinatie met een toegankelijk digitaal kennisplatform geaccrediteerd door de NVK. VSR is in aanvraag.
Wil je toegang tot alle artikelen, video's en nascholing van Praktische Pediatrie?
Abonneer nu! Meer informatie
Alle collecties van Praktische Pediatrie
Gesorteerd op nieuw - oud
De benaming ‘metabool syndroom’ verwijst naar het gezamenlijk vóórkomen van enkele risicofactoren voor hart en vaatziekten: glucose intolerantie (diabetes mellitus type 2, verstoorde glucosetolerantie of verhoogde nuchtere glucose), insulineresistentie, hypertensie, ‘centraal’ overgewicht (viscerale adipositas), dislipidemie (lage serumconcentratie hdlcholesterol, hoge serumconcentratie triglyceriden). Het ‘syndroom’ heeft geen specifieke behandeling en alle ‘symptomen’ samen geven geen andere prognose wat betreft hart en vaatziekten en diabetes
dan uit de afzonderlijke symptomen blijkt. Ook over de pathofysiolo gie bestaat nog geen zekerheid. Vanwege deze argumenten bestaat er nog veel discussie over het bestaansrecht van het metabool syndroom. Herkenning van het cluster van symptomen helpt ons echter om een betere inschatting te maken van de gezondheidsrisico’s in de groeiende groep obese patiënten. Dit artikel bespreekt de belangrijkste elementen uit het metabool syndroom aan de hand van een casus.

Het mucolytische medicijn rhDNase is bewezen effectief bij patiënten met cystische fibrose. rhDNase wordt ook offlabel toegepast bij andere kinderlongziekten waarbij een verstoorde mucociliaire klaring een rol speelt. Gerandomiseerde studies toonden aan dat het niet zinvol is om rhDNase offlabel toe te passen bij zuigelingen met rsvbronchiolitis en bij kinderen met matig ernstig acuut astma. In geïsoleerde case reports bij ernstig zieke patiënten is wel beschreven dat behandeling met rhD Nase de beademingsduur en het verblijf op de intensive care verkortte en incidentie van atelectasen bij postoperatief nabeademde kinderen verminderde. Voordat rhDNase bij kinderen met dergelijke ernstige ziektebeelden kan worden voorgeschreven, zijn echter gerandomiseerde studies nodig.

Deze richtlijn is onderdeel van de multidisciplinaire richtlijn
Diagnostiek en behandeling van obesitas bij volwassenen en kinderen van het Kwaliteitsinstituut voor Gezondheidszorg cbo, die beoogt een leidraad te zijn voor de dagelijkse praktijk van diagnostiek en behandeling van obesitas.
De diagnose obesitas wordt bij kinderen ≥ 2 jaar gesteld volgens inter nationaal vastgestelde afkappunten van de bodymass index (bmi) naar geslacht en leeftijd.
De behandeling van obesitas bestaat uit gecombineerde leefstijlinterven ties gedurende minimaal een jaar, gevolgd door een langdurige begelei ding gericht op gewichtsbehoud en soms gewichtsafname. Anders dan bij volwassenen kan door lengtegroei van kinderen geen vast percentage gewichtsafname genoemd worden als streefgetal.
Er is nog onduidelijkheid over de plaats van chirurgie en medicatie, wie screent op organische oorzaken en comorbiditeit en wie als behande laar het meest geschikt en kundig is. Implementatie en inpassing in een landelijke zorgstandaard voor overgewicht en obesitas bij volwassenen en kinderen is de volgende uitdaging.

Moeheid is een van de meest voorkomende klachten in de kinderartspraktijk, maar tegelijk een van de meest frustrerende omdat de kinderarts zo weinig handvatten heeft voor behandeling. Dit artikel laat zien dat de prognose van gewone moeheid goed is. Functionele moeheid is goed te herkennen doordat het vrijwel altijd samengaat met andere lichamelijke verschijnselen. Een vroege duiding van de moeheid als een ‘ontregeling’ met een goede prognose is belangrijk voor het herstel. Als de moeheid zich toch ontwikkelt als een chronisch vermoeidheidssyndroom, kunt u als kinderarts een aantal leefregels meegeven, maar vooral ook verwijzen voor cognitieve gedragstherapie (cgt). Driekwart van de jongeren met cvs geneest na behandeling met cgt.

Transmissie van infecties via bloed en bloedproducten wordt vermeden door zuinig gebruik van bloed, door bloeddonors te selecteren op afwezigheid van risicovol gedrag, door elke donatie te testen en door micro-organismen te verwijderen of te inactiveren. De kans om via bloed toch nog hiv, hepatitis B-virus (hbv) of hepatitis C-virus (hcv) op te lopen wordt voornamelijk bepaald door het optreden van windowinfecties, waarbij de bloeddonor zo recent besmet is dat de screeningstest nog negatief is. Deze kans bedraagt in Nederland voor hiv en hcv ongeveer 1 op 10.000.000 donaties en voor hbv ruim 1 op 500.000 donaties; bij ongeveer 800.000 donaties per jaar. Het terugdringen van dit restrisico kan alleen door bloeddonors er nog beter van te overtuigen dat ze risicofactoren moeten vermelden en niet moeten doneren als er sprake is van risicogedrag. Naast het risico van windowinfecties bestaat de mogelijkheid van importinfecties en van nieuwe inheemse bedreigingen, zoals de helaas bloedoverdraagbaar gebleken variant-ziekte van Creutzfeldt-Jakob (vcjd).

Bij de indicatiestelling voor een hartslag-apneumonitor in de thuissituatie staat de aanwezigheid van, of verhoogde kans op (verlengde) centrale apneus en bradycardie voorop. Bij kinderen met een zuurstofafhankelijkheid, of wanneer bewaking noodzakelijk is op het saturatieprofiel bij obstructieve ademhalingsproblematiek, wordt gebruikgemaakt van een pulsoximetriemonitor. Als een hartslag-apneumonitor is geïndiceerd, verdient het de voorkeur een monitor met geheugen te gebruiken. Geheugenmonitoring kan als diagnostisch instrument gebruikt worden en geeft de mogelijkheid tot inzicht in de aard en ernst van de alarmen. Dit draagt bij tot geruststelling van de ouders en bevordert het proces van besluitvorming ten aanzien van het stoppen van de monitor. Door de behandelend arts zal dan ook kritisch gekeken dienen te worden naar het type monitor dat wordt voorgeschreven.