Nascholing voor en door zorgprofessionals
Een wereld vol praktijkgerichte (geaccrediteerde) leeroplossingen en vakinformatie. Samen voor goede zorg!
Hoe werkt deze Academy?
Nascholing voor zorgprofessionals
Gesorteerd op nieuw - oud
Wanneer een patiënt die VKA of NOAC’s gebruikt een invasieve ingreep moet ondergaan, moet er tijdens en na de ingreep een goede hemostase zijn. Bij een niet-klinisch significant bloedingsrisico kan de antistolling gecontinueerd worden. Gaat het om een ingreep met een verhoogd bloedingsrisico, dan moet de antistolling worden onderbroken. Afhankelijk van de hoogte van het perioperatieve trombo-embolierisico moet een overbruggingsbehandeling (‘bridging’) met laagmoleculairgewichtheparine (LMWH) worden overwogen. De preoperatieve screeningspolikliniek van de anesthesioloog lijkt een geschikte plek om beleid te maken. Om tot het beste beleid te komen zal rekening gehouden moeten worden met diverse individuele factoren, zoals epidurale pijnstilling en spinale anesthesie.
Sinds de jaren negentig zijn voor de behandeling van epilepsie diverse nieuwe anti-epileptica geregistreerd. Dit was een gewenste ontwikkeling, omdat er in de twintig jaar daarvoor geen belangrijke nieuwe middelen aan het arsenaal waren toegevoegd. Met mono- of combinatietherapie van de conventionele middelen ethosuximide, carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, primidon en valproïnezuur bleven bij een aanzienlijk deel van de kinderen aanvallen optreden of kwamen er bijwerkingen voor.
De nieuwe anti-epileptica blijken even effectief en hebben een gunstiger bijwerkingenprofiel en minder farmacokinetische interacties met andere middelen. Onderzoeksgegevens bij kinderen zijn echter schaars.
In dit artikel worden de farmacodynamische en farmacokinetische eigenschappen van de nieuwe anti-epileptica besproken, om de kennis over deze middelen te vergroten en het veilig gebruik ervan te stimuleren.
In dit artikel wordt aandacht besteed aan de achtergronden, praktische bruikbaarheid en de uitdagingen bij twee verschillende wetenschappelijk geëvalueerde benaderingen, die van belang zijn voor verpleegkundigen in klinieken voor acute psychiatrie. Het betreft hier effectstudies op twee verschillende domeinen om een crisisperiode met een patiënt veilig en herstelgericht door te komen.
Hierbij wordt de focus enerzijds gericht op een systematiek voor frequente kortetermijn risico-evaluatie via gestructureerde verpleegkundige observaties (Crisis Monitor) en anderzijds op de toepassing van een psychosociale de-escalatie interventie toolkit om binnen veilige kaders het therapeutisch rendement op acute-opname units te optimaliseren (het Britse Safewardsmodel). Beide benaderingen zijn op een solide manier wetenschappelijk geëvalueerd en beschikken ook over uitgebreide praktische handreikingen, trainingmateriaal en hulpmiddelen om de implementatie te ondersteunen. Op deze manier kan evidence-based practice in de acute klinische psychiatrie terrein winnen in de hectiek van alledag in Nederland. De kansen en valkuilen hierbij worden ook belicht.
Kritiek zieke patiënten op de IC worden vaak behandeld met sedativa en analgetica. Deze medicamenten worden gegeven om hen te beschermen tegen de verschillende stressfactoren en potentieel schadelijke stimuli op de IC, die kunnen leiden tot angst, agitatie en pijn. Titratie van sedativa op effect, met als doel een comfortabele situatie voor de patiënt, en/of dagelijkse onderbreking van sedativa vermindert de beademings- en ligduur. Om te bepalen wat het bereikte sedatie- en pijnniveau is, worden deze gemonitord met gevalideerde meetinstrumenten. Delier heeft een nauwe relatie met onrust en pijn. Een geïntegreerd protocol voor sedatie, pijn en delier helpt bij het optimaliseren van de behandeling. Bij het maken van een keuze uit de beschikbare sedativa en analgetica spelen de indicatie voor sedatie en analgesie, de individuele respons en de aanwezigheid van nier- of leverfalen een rol.
Urine-incontinentie kan onder andere worden veroorzaakt door een overactieve blaas (OAB). In de NVK/NVU-richtlijn wordt oxybutinine aanbevolen om overactiviteit van de blaasspier te verminderen. Het wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit en veiligheid van deze behandeling bleek gering. Er werd één valide gerandomiseerde studie gevonden waarin 97 kinderen met OAB naast cognitieve training werden gerandomiseerd voor behandeling met oxybutinine, placebo of blaastraining. De belangrijkste uitkomstmaat, volledig droog worden, werd bij ongeveer 40% van de deelnemende kinderen bereikt zonder significant verschil tussen de groepen. Daarmee ontbreekt bewijs voor de effectiviteit van oxybutinine bij kinderen. Omdat het middel bij volwassenen wel effectief bleek voor deze indicatie, wordt oxybutinine toch aanbevolen bij kinderen met OAB en urge-incontinentie waarbij uitleg en cognitieve training onvoldoende effect hebben. Goede uitleg over de (milde anticholinerge) bijwerkingen en een evaluatie van het effect zijn hierbij noodzakelijk.
Het Martini Allergie Centrum voor Kinderen (MACK) heeft als doel de zorg kinderen met een allergische aandoening en hun ouders zo goed mogelijk te organiseren. De diagnostiek en behandeling van voedselallergie vormen de belangrijkste activiteiten van ons centrum. In de afgelopen vier jaar hebben wij hiervoor geïnvesteerd in gespecialiseerd personeel, waardoor een omvangrijke voedselprovocatie-unit kon worden gerealiseerd. Daarnaast hebben we multidisciplinaire spreekuren opgezet en materialen vervaardigd voor een optimale ondersteuning van onze patiënten. Nu deze basis er staat, komen we toe aan verdere verdieping in de vorm van wetenschappelijk onderzoek, samenwerkingsprojecten met ouders en betere zorg voor voedselallergische patiënten in het hele ziekenhuis.